Dit gaat niet over jou. Jij participeert.

Het is een wonderlijke week. De hele samenleving spreekt over participeren. We analyseren het woord participatiesamenleving. Femke Halsema twittert: het is een pleonasme. Intellectueel Nederland verricht een daad en retweet. De Wereld Draait Door nodigt een paar bekende personen uit die van alles lijken te weten over participatie. Ik sta op het @dwdd deskundigen bellijstje van @csidokter, maar Matthijs belt niet. Godzijdank, want ik weet het even niet meer. We discussiëren met elkaar en niemand blijkt precies te weten wat participatie is.

 

In de dialogen die ontstaan lijkt het vaak over de ander te gaan. Het zijn de anderen die moeten participeren. Het zijn de anderen aan wie iets gegeven moet worden. Het zijn de mensen in de achterstandswijk die gestimuleerd moeten worden. Het zijn de mensen van stand die stil zitten. Het zijn de ouderen in luiers. Het zijn de werkenden die eens een doekje over een wc bril moeten halen. Het is de buurvrouw van de ander, die in beweging moeten komen.

 

De enige raad die ik mij wist is trachten het gesprek van deze week zoveel mogelijk te ontwijken. Dat is een grote uitdaging als je wajongere, pgb-gebruiker, wmo-aanvrager, mantelzorg-ontvanger, vrijwilliger én socioloog bent. De ZZP belastingaftrek discussie had ik soepel kunnen vermijden. Mijn ‘ik hoor dit niet’ voornemen bleek onmogelijk toen na Prinsjesdag alle uitdagingen in mijn levensdomeinen ‘integraal’ ter discussie kwamen te staan.

 

Mijn Twitter timeline was de eerste confrontatie met het woord ‘participatiesamenleving’. Ik durf de beelden met onze Koning en Koningin nog niet terug te kijken. Hoe nieuwsgierig ik ook ben naar de jurk. Voor het eerst in tijden voelt GTST als een aantrekkelijker drama. Het gesprek van de dag voelt voor mij als teveel, te indringend, te aangrijpend. Voor mijzelf en voor de anderen, die ik zo liefheb, waarover gesproken wordt. Het voelt als een herhaling van zetten. De woorden van Rutte I, de blogs die ik schreef, de reacties die ik ontving, de oproep, de gesprekken met Tweede Kamerleden, de tranen die rolden over de wangen van Jetta Kleinsma, het televisieprogramma. Het delen van mijn verhaal. Het gehoor geven aan. Het al participerend, tegen letterlijke en figuurlijke drempels aanlopend spreken over dat wat ervaren wordt als je het bent.

 

‘Dit gaat niet over jou. Jij participeert’, zegt mijn Wajong arbeidsdeskundige van het UWV. ‘Voor mensen in een situatie zoals die van jou blijft altijd ondersteuning bestaan’, zegt de wethouder zorg tegen mij. ‘Jij bent zo mondig, jij komt er altijd wel’, zegt een voorbijganger tijdens een gesprekje. Ik vraag ze waarom ik op de 1000 euro winst, gemaakt in het eerste jaar van mijn onderneming, 1380 euro moest inleveren. Ik vraag ze waarom de aanpassingen van mijn huis er na zeven maanden nog niet zijn. ‘U kunt een douchestoeltje en die beugels toch bij de Gamma halen?’, is het antwoord.

 

Ik hoopte met mijn verdiende loon wat makkelijker mee te kunnen doen. Met mijn oud studiegenoten een borrel te drinken. Meedoen, door ook een rondje te kunnen geven. ‘Geef je mij je rekeningnummer?’, vraag ik. ‘Het geeft niet als je het niet terug kan betalen’, roept mijn lieve vriendin terwijl ze wacht op de bus. Mij geeft het wel. Dat ben ik. De sociologische theorieën waarmee ik werk beschrijven dat als: menselijk.

 

Het was de dinsdag van de participatiesamenleving. De dinsdag na de maandagavond. De maandagavond waarop ik een geweldige lezing bij woonde over ‘de morele economie’. Een economie van de grotere waarden, van een ruimer bewustzijn. Een economie die gestoeld is op dragers. Mensen als dragers. Dragers in de zorg. Dragers die een echte vriend zijn. Ook als het moeilijk is. Ook als de ander het niet meer weet. Ook als de ander zelf niet in beweging kan komen. Dragers die iets van zichzelf los kunnen laten, omdat een ander iets nodig heeft. Dragers die dat doen. Niet omdat het moet, maar omdat zij niet anders kunnen, niet anders willen. Dragers die spontaan er zijn. Dragers die begrijpen. Dragers die dragers zíjn. Na de lezing zat ik weer in mijn aangepaste bus, op weg naar mijn huis. Een traan biggelde over mijn wang. De troostrijke avond leek overschaduwd te worden door een kwetsuur.

 

De mensen die de lezing verzorgden, organiseren ook een gespreksgroep. De boeiende avond en de fijne sfeer zorgden ervoor dat ik mij op durfde te geven. Ik vroeg aan één van de organisatoren hoe wij mijn deelname kunnen realiseren. De avond wordt telkens bij iemand ander thuis georganiseerd en lang niet alle huizen zijn rolstoeltoegankelijk. Ik bood mijn huis aan, als dat helpt. Het antwoord was omslachtig. ‘Deze vraag is er eerder geweest. We hebben natuurlijk ook veel met het gedachtegoed van de spreker. Dat over vriendschap en die dingen. Maar we zijn natuurlijk geen liefdadigheidsinstelling’. Ik zuchtte. De inspanning samen een praktische oplossing te vinden zodat ik mee kan doen, bleek onder liefdadigheid te vallen. Over een antwoord moet zelfs vergaderd worden. Met gesnoerde mondigheid droop ik zwijgend af.

 

Eenmaal thuis kon ik mijzelf weer hervinden. Door de opluchting terug te halen die ik tijdens de lezing ervoer. Ik voelde waarom ik mijn vraag aan de spreker inleidde met de woorden: ‘Dank u voor deze lezing. Ik ben geraakt. Dit is een lezing van hoop’. De spreker, die geroerd antwoordde, werd een drager in mijn week. Het was alsof een bepaalde eenzaamheid werd opgeheven, omdat er iemand was die vanuit een intrinsieke motivatie sprak over welke schoonheid er leeft in kwetsbaarheid en dit praktisch vertaalde naar onze dagelijkse gang van zaken.  Die heel helder kon uitleggen wat moraal is. Zonder een held te willen zijn. De man toonde met zijn eigen ontroering, zijn eigen kwetsbaarheid, dat voor verandering geraaktheid nodig is. Zijn laatste woorden van de lezing waren een uitnodiging: wie doet ermee?

 

Met dit blog wil ik zijn oproep beantwoorden. Door mij toch te roeren. Omdat ik door wat ik om mij heen zie en hoor niet anders kan. Ik deel zomaar een fractie van mijn verhaal. Elkaar verhalen vertellen is volgens mij één van de wegen naar fijn samenleven. Als we de moed hebben ons door dat verhaal en door de verteller te laten raken. Soms doet dat pijn. Soms kunnen we niets doen, niets geven, niets verzachten bij die ander. Soms voelen we ons ongemakkelijk door een hulpvraag van een ander. Soms lukt het niet iets te vragen. Soms voelt hulp verpletterend. En toch kunnen we er altijd zijn.  Misschien door alleen te luisteren.

 

Ik wil u vragen u af te vragen welke behoeftes u hebt, als u die ander bent? Want u bent óók die ander. Vandaag en iedere dag die komt. Ik wil u vragen te vertragen. Ik nodig u uit uw verhaal te delen. Ik hoop dat uw verhaal gehoord wordt. Zodat wij ons samen laten raken. Opdat wij zelf, omdat wij dat willen en kunnen, een verandering zullen zijn.