Een midweek op vakantie in het Franse land. Twee vriendinnen genietend van beschikbare levensenergie, van fysieke krachten, van muziek en van wijn. Na een van liefde vervulde Vlaamse tussenstop rijden we in één keer door naar onze zogenaamde ‘Coco Sweet’. Een luxe tent die de voorkeuren van twee dames moet vatten. Waar de één graag primitief kampeert, kent de ander slechts opgemaakte bedden. Voorkeuren die al dan niet noodgedwongen tot stand zijn gekomen in onze levens. Zonder gedegen voorbereiding geven we ons over aan dat wat komt. Mijn rolstoelbus is volgepropt met noodvoorzieningen en zal ons hoe dan ook comfort bieden. Met haar spierballen komen we er wel. En voyage.
We arriveren aan de Côte Fleurie. Duizend bloemen bloeien en de kronkelige wegen leiden ons rechtstreeks naar het mooiste uitzicht dat God geschapen heeft. Dat uitzicht waar je naar toe wilt. Zonder te stoppen of om te kijken. Waar we alle wegen naar laten leiden. Waar we hand in hand lopen. Waar kinderen kastelen bouwen. Waar we rupsbanden voor uitvinden zodat ook jij in een rolstoel daar kan zijn. Waar we allen willen slenteren. Waar we stampen met onze voeten. En nog eens en nog eens. Kijk, een schelp! Waar we kokkels zoeken. Waar we de zon onder zien gaan en op zien komen. Waar we zilte lucht opsnuiven om vervolgens te joelen: ‘Daar is het strand en hier is de zee’. Waar eb en vloed ons laten voelen dat we er zijn. Waar het te midden van donderde golven altijd zo oorverdovend stil is.
Boven ons hangt een gigantische panoramafoto. Duizenden soldaten, afgeschoten op het strand. Neergehaald en opgegeven. Een film. De golven kronkelen en nemen moedig geschonken bloed mee in oneindig ruizen. Heldhaftige politieke leiders stappen uit hun auto’s. Hoofd omhoog, een bijna niet te bevatten sigaar in de mond. Stijf staan zij die marcheren. Angst spat uit de luidsprekers.
En dan staat het daar. In goud geschreven: La faillite de la Paix. Het failliet van de vrede. Daar, in Normandië, in het Mémorial de Caen Museum kunnen wij niet om deze woorden heen. We stappen letterlijk en figuurlijk de kern van ons bankroet in. Nog meer video’s, foto’s, kaarten, kogels en campagnemateriaal. In 3D animaties scheren de bommen ons om de oren. Ik roep: wow, dit is heftig. De vorm van de ruimte ketst mijn woorden terug: ‘Wow, dit is heftig. Wow, dit is heftig. Wow, dit is heftig. Wow, dit is heftig’. Langzaam dooft mijn eigen donderend geraas. We worden de Eerste en Tweede wereldoorlog in gezogen. Een poster, van de nazi’s. Dit kost een gehandicapte u. Kwantiteit als excuus voor het wegruimen van anderen die niet tot het nieuwe volk behoren. Euthanasie anno jaren veertig. Daar sta ik naast mijn vriendin die vanwege haar geaardheid ook geruimd zou worden. Wanneer we toen geboren waren zouden we hier niet zijn geweest.
Alhoewel religieuze uitingen al jaren achter mij liggen rest mij hier slechts een: Heer, ontferm u. Alsof het helpt biedt alles in mij excuses aan. Ik probeer die gezichten aan te kijken vervuld met enorme spijt over de mensheid. Ik stroom over van mededogen. Het bankroet stopt niet nadat we de ruimte verlaten. Subtiel worden we geleid naar een World Press Photo Expositie. Gekerfde gezichten in Rwanda, geweld tijdens Noord-Amerikaanse crisissen, brandende huizen in Bosnië, brandende man op Zuid-Amerikaanse straat, een zoontje knielend bij zijn gekidnapte Iraanse vader, wenende vrouwen naast door tsunami’s meegesleurde lijven. De wereld laat mijn lichaam beven. Ik word misselijk, koud en neem afstand. Ver weg van alle beelden is het op glad marmer oorverdovend stil.
We gaan naar buiten. Met een klap staan we in het aardse. De zon brandt op mijn lijf. Een aantal kinderen rollen op skates lachend de paden van het museum af. Een kind valt en zijn moeder pakt hem bij de arm. Vakantiepret valt hun ten deel. We kunnen de rolstoelafrit niet vinden en rijden door het gras naar de parkeerplaats. Omdat het te scheef afloopt stap ik uit en pak mijn vriendin bij de arm. Niet vallen hè, zegt ze. Ik vertrouw op haar kracht. In de bus pak ik wat kussentjes en terwijl we rijden lig ik uit het raam te kijken. Uit ons koelkastje tover ik een perzik. De navigatie kent de route. Terug naar de Côte Fleurie. Daar waar duizend bloemen bloeien. Die avond eten we aan zee. Waar iedereen is blijven hopen.
* Iedereen blijft hopen
dat hij nog een toekomst heeft
rust voor zijn vermoeide hoofd
een plek waar hij in vrede leeft
als je maar dichtbij blijft
gaan we hand in hand
en zullen we de grens passeren
van een nieuw en beter land *
Herman van Veen